Jack Weijkamp en Lucy Legeland | Firma Weijland

donderdag 23 juli 2015

Gentse Feesen

De Achterhoek is groter dan je denkt

Als dichter des Achterhoeks kreeg ik een uitnodiging om tijdens de Gentse Feesten voor te dragen. Dichters in het Raam is een mooi initiatief om ook poëzie een plek te geven op dit 10-daags festival. Er treden een tiental dichters op. Vanuit het raam schal ik de verzen over een plein met een geconcentreerd luisterend publiek.
Maria van Nassau, die in Ulft op het kasteel woonde en de zus was van Willem van Oranje, had in de zestiende eeuw een buitenverblijf in Gent. Ik volgde het olifantenpaadje van de Van Nassaus. De banden tussen Gent en de Achterhoek zijn oud.
Na de voordracht ga ik de stad in met de Belgische bulderdichter Sven de Swaef en de anarchistische auteur en filmmaker Jan Bucqouy. ‘Apres nous les deluges!’, klinkt de eerste toost. We spreken Frans, het Gents dialect en het Achterhoeks door elkaar. Plots staat daar Dimitri Verhulst naast mij aan de bar. ‘Mag ik u danken voor uw schone boeken?’, vraag ik. ‘Bent u een Hollander?’ ‘Nee, een Achterhoeker’. ‘Mag ik u kussen?’ Ik knik, hij geeft me een dikke zoen.
‘I was afraid of the dark’, loeit de bulderdichter intussen achter mij. Hij draagt een Engels gedicht voor. Oudere mannen hangen met open mond aan zijn lippen. De ogen van de bulderdichter vonken vuur en zijn tong steekt uitdagend uit zijn mond. Het lijkt een schilderij van Jeroen Bosch. ‘Apres nous les deluge!’, klinkt het. De bulderdichter aait zijn dikke buik, koestert de holte die deze nacht gevuld zal worden met bollekes, trappisten en een enkele bruine.
‘Ik ben geen mens’, fluistert de dichter in mijn oor.
‘Ik ben geen mens, ik ben...’

Het is de bulderdichter waarmee ik vorig jaar in Zwolle de voorstelling Broer Herman speelde. Destijds is zijn buik nog dikker, hij speelt dagen met een enorm opgezette navel. Na iedere voorstelling heeft hij dorst. Als de stad Zwolle langzaam gaat slapen lopen wij de kroeg in die nog een tijdje open zal zijn. Hij bestelt twee la chouffe bieren en raakt in gesprek, drinkt de eerste chouffe leeg en komt met de tweede op mij af. Zet hem aan zijn keel en zegt: ‘Hedde gij hem al op?’ Ik glimlach.
‘Kom ik ga der nog een keer een gaan halen’.
Twee verse chouffes worden voor hem neergezet, hij drinkt de eerste op tijdens het praatje met de barman, komt naar mij toelopen en zegt: ‘Hedde gij hem alweer op?’ Gaat terug, leegt het vierde glas en bestelt twee bier. Hij kijkt waar ik ben. Inmiddels sta ik buiten door het raam te kijken in de hoop dat hij mee zal gaan en onze voorstelling de volgende dag doorgang zal vinden. Binnen zie ik hem praten en drinken. Als hij buiten komt met het zesde glas zegt hij: ’Gij zijt een rappe drinker zeg, komaan’. Hij neemt de laatste chouffe in één teug. De volgende dag spelen we de laatste voorstelling en rijdt hij in Gent rechtstreeks naar het ziekenhuis om een uur later geopereerd te worden aan zijn navelbreuk.
‘Ik ben geen mens, ik ben… ik ben dynamiet’, blaast hij in mijn oor.
Als ik om 3.00 uur de drukte van de stad moe ben zie ik hem dansen op het plein met een schone dame. Ik breng hem nog een bolleke. Hij drinkt en geeft haar het half volle glas: ‘Apres nous le clap!’

Wanneer ik in de ochtend in het museum voor de schone kunsten recht tegenover de Kruisdraging van Jeroen Bosch sta, raak ik in vervoering door het schilderij. Ik blijf daar maar staan en staan. Eindeloos kijk ik naar de afgrijselijke en intrigerende gezichten op het schilderij als de telefoon gaat: het is de bulderdichter. Om 11.31 uur zingt de bulderdichter in mijn oor een liedje van Weijland dat ik de vorige avond ten gehore bracht:
Hoe klinkt ow stem at i-j
hoe klinkt ow stem at i-j gedronken hebt
hoe klinkt ow bierscheet in het bad
hoe ruukt ow oksel oksel nat
hoe smik ow oren orensmeer
hoe lacht ow lome lief keer op keer

Op de achtergrond hoor ik de stad. ‘Sven, ben je nog in de stad?’ ‘Tuurlijk’
hoe lacht ons lome lief teer mmmm, mmmm, mmmm, mmmm

En ik had dit gevoel al drie keer eerder gehad de afgelopen dagen in Gent, toen de hoogleraar van de Gentse Universiteit nadat hij een gedicht van Bertolt Brecht eerst in het Nederlands toen in het  Duits en daarna Gents voordroeg. Toen ik een zigeunerband akoestisch hoorde spelen, zo ontzettend goed in een kroegje, daarna een klassiek concert om vervolgens een plein op te lopen waar weer een andere band Non je ne regrette rien staat te spelen terwijl de mensen zachtjes meezingend aan lange tafels zittend met witte tafellakens en grote originele Belgische glazen bier daarbovenop. Nu sta ik hier voor de kruisdraging en hoor in mijn oor:
hoe lacht ons lome lief teer
mmmmmm mmmmmm

En ik denk het weer. Cultuur mag hier schoon zijn en lelijk, glad en met een rafelrand, druk en alleen, een aai en een klap. Die dichtavond was ik begonnen met een groet aan Gent. Gent wordt Hent in de spreektaal.


De Achterhoek is groter dan u denkt


Ik groet u op straat Hent
ben nieuwsgierig naar uw wc papier
op uw toilet
wat leest u voor het slapen gaan en
welke sok bedekt uw voet als eerst

waarover je niet kunt zwijgen
kun je maar beter verhalen
over de haat die zomaar
de haat omdat hij altijd op de pot zat
als de rekening kwam
zo voorzichtig
zo voorzichtig hij de liefde bedreef
terwijl zij verlangde naar furie
en zweet en zweep
en over de brief die zij toen schreef

de brief en hoe hij de vrek deze onder
de dampende fluitketel houdt
om de niet gestempelde postzegel te kunnen
hergebruiken
daar onder die postzegel leest hij  elf letters
k  l o o t h o m m e l

Ik groet u op straat Hent
ben nieuwsgierig naar uw wc papier
op uw toilet
wat leest u voor het slapen gaan en
welke sok bedekt uw voet als eerst
Laten we wandelen kriskras door de stad
en elkaar verhalen over zulkse zaken